Heeft de mediator toekomst in een vernieuwd rechtsbijstand stelsel?

Op donderdag 7 november togen Hans Bekkers en ik naar de Tweede Kamer om vanaf de publieke tribune het (negende!) algemeen overleg Gesubsidieerde Rechtsbijstand te volgen. Het was – volgens verwachting – volle bak. Veel sociaal advocaten waren naar Den Haag gekomen in de hoop minister Dekker bakzeil te horen halen en hij met een concrete toezegging zou komen. Een toezegging in de vorm van een financiële noodmaatregel, waaruit erkenning zou blijken voor de onhoudbare positie van de sociale advocaat. Een interview met de minister, dat diezelfde ochtend in de Volkskrant stond, had de toon al gezet. Die toon was somber, scherp en vervuld van onbegrip. Dat gold ook voor de aanwezige Kamerleden die er – bijna zonder uitzondering – hard in gingen en de minister een onbetrokken toon en onwrikbare houding verweten.  

Het kwam dus niet meer goed tijdens de commissievergadering. Driekwart van de aanwezigen in het publiek verliet een half uur voor het beoogde einde van het overleg demonstratief de zaal nadat de minister voor de zoveelste keer zijn poot stijf hield en het regeerakkoord aanhaalde als argument om niet met de gehoopte toezegging van extra geld te komen. Ze waren er wel klaar mee.

Voor mij zijn dergelijke overleggen geen dagelijkse kost. Het politieke spel, het jargon en protocol waarmee zo’n bijeenkomst omgeven wordt is me vreemd. Ik voelde veel ongeduld en frustratie tijdens het overleg. Ik was ook ongelukkig met het feit dat de term mediation slechts een keer, tussen de regels door, viel. Misschien is dat logisch, de herziening gaat over zoveel meer. Toch kon ik niet nalaten een tweet te versturen waarin ik benadrukte dat wat voor de sociaal advocaten geldt, ook geldt voor familiemediators die veel met toevoegingszaken te maken hebben. Als beroepsgroep, moest ik constateren, zijn we nog niet waar we willen zijn. Zowel in het publieke als in het politieke debat.

Het sterkt mij in mijn overtuiging dat we ons als beroepsgroep moeten herpositioneren en –profileren. We presenteren ons te veel als ‘van alles een beetje’ en zijn onvoldoende onderscheidend ten opzichte van bijvoorbeeld de (sociaal) advocaat. Waar staan wij voor als beroepsgroep, wat kunnen wij betekenen en in welk opzicht zijn we nadrukkelijk anders in onze aanpak en interventies?

Het beroep van de professioneel registermediator is in de afgelopen jaren te weinig beschermd door de sector. Hierdoor is het vermengd, aangetast, afgekalfd en verworden tot een ondefinieerbaar geheel waarin iedereen kan opereren en tegelijkertijd heel veel mensen zich niet meer thuis voelen.

Wordt het geen tijd dat we onszelf (weer) serieus gaan nemen?

Wat heeft dit nog met de herziening van de Rechtsbijstand te maken? Voor mij heel veel. Juist deze exercitie biedt veel kansen voor onze beroepsgroep. Om die kansen te kunnen benutten is draagvlak en slagkracht nodig. Evenals de oprechte overtuiging dat de ‘mediator pur sang’ van grote waarde is in een vernieuwd rechtssysteem, en waarbij de nadruk minder ligt op het (juridische) conflict en meer op herstel van onderlinge verhoudingen. Misschien nu wel meer dan ooit.